Tooltip
searchfield
main navigationwww.rispens.de
looking glass
Peter Debye met reden een opportunist genoemd.
Peter Debye (1884-1966) werd door tijdgenoten „met reden een opportunist genoemd". Dat concludeert het rapport ‘In naam der wetenschap?’ van het Ne­der­lands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Dit resultaat is een bevestiging van de hoofdlijnen zoals die beschreven zijn in het hoofdstuk "Einstein en Debye" in het boek "Einstein in Ne­der­land".
   Het NIOD-onderzoek laat zien hoe belangrijk het is, dat over de bezettingsjaren niet meer wordt gedacht in de klassiek geworden termen "goed" versus "fout". "Ook de zogenoemde grijstinten - feitelijk een combinatie van lichtere vormen van beide morele uitersten - kunnen geen verheldering verschaffen", aldus de auteur van het onderzoek, Martijn Eickhoff (p. 119).
   In het geval van Debye betekent dit, dat hij geen "nationaal-socialist" genoemd kan worden, hoewel zijn nationale en conservatieve houding zich - tenminste tijdens de beginjaren van het "Derde Rijk" - met vele opvattingen van de nationaal-socialisten verdroeg. Politiek interesseerde Debye alleen als het voor zijn eigen wetenschappelijk onderzoek van belang was.

Mij ging het in mijn boek "Einstein in Ne­der­land" er niet om een uitputtende biografie over Peter Debye te schrij­ven. Het doel van mijn hoofdstuk over Einstein en Debye was voor een algemeen geïnteresseerd publiek, vanuit het perspectief van Albert Einstein te reconstrueren waarom er in zijn verstandhouding met Peter Debye sprake is geweest van een radicale breuk. Daarbij heb ik mij geconcentreerd op Debye's periode in het Berlijn van de nationaal-socialisten (1933-1941).
   De periode roept veel tegenstrijdige gedachten op. Aan de ene kant onderscheidde Debye zich maar weinig van zijn Duitse collega’s. Net als Otto Hahn, Carl Friedrich von Weizäcker of Max von Laue heeft Debye zich nooit een aanhanger van het nationaal-socialisme of de ‘Führerkult’ getoond. Hij deelde met zijn collega’s de - zeker achteraf - mythisch aandoende voorstelling van de ‘reine Luft der wissenschaftlichen Forschung’, waarbij men ervan uitging dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek als een volledig vrije geestelijke activiteit moet worden beschouwd. Het wordt eveneens duidelijk dat Debye zich meermaals inzette voor het principe dat de politiek niets in de wetenschap te zoeken heeft. Ook heeft hij met zijn hulp bij de vlucht van de Oostenrijkse natuurkundige Lise Meitner bewezen zich niet geheel af te sluiten voor de nood van joodse collega’s.
   Aan de andere kant, zo voegt Eickhoff in zijn onderzoek eraan toe: "Debye lijkt Meitners geslaagde vlucht (…) vooral als een opgelost probleem beschouwd te hebben, waaraan hij verder geen consequenties hoefde te verbinden." (p. 87). Inmiddels is duidelijk dat Debye bereid was aanzienlijke persoonlijke en politieke concessies te doen nadat Hitler aan de macht was gekomen. Debye heeft zo, ter wille van zijn eigen onderzoek, medewerking verleent aan de legitimatie van een militaristische, van joden gezuiverde, ‘Duitse’ wetenschap. Zo blijkt uit het NIOD onderzoek dat Debye in 1937 deelnam aan Duits militair onderzoek (p. 70).

Voor de historische re­con­struc­tie van de verhouding tussen Einstein en Debye doen deze deels tegenstrijdige gedachten over Debye's Berlijnse periode niet ter zake. Einstein veroordeelde Debye's opportunisme na Hitlers machtsovername zonder meer. Toen Einstein in 1940 vernam dat Debye een positie als hoogleraar aan een Amerikaanse universiteit wilde aannemen, probeerde hij dit te verhinderen. Hij deed dat door de bestuurders van de Cornell University te waarschuwen voor Debye. De aangevoerde reden - wellicht was Debye een spion van de Nazi's - moet beschouwd worden als een willekeurig gekozen middel om iets te ondernemen tegen een man, die hem vanuit menselijk en politiek perspectief gezien zwaar had teleurgesteld.

Web:
PDF download "In naam der wetenschap?"